Compilatie van de toespraken LOF-prijs uitreiking
en symposium Simon Stevin
Symposium Simon Stevin
Plechtige opening van het symposium Simon Stevin
Toespraak van VVB-voorzitter Hugo Maes
Welkom in Brugge
De Taoïstische wijsgeer Lao Tse zei ooit “Hij die weet, spreekt niet. Hij die spreekt, weet niet”. Dit wetend, probeer ik dus mijn spreken te beperken.
Maar eerst en vooral heet ik u allen vandaag van harte welkom in Vlaanderen of – misschien beter – de Zuidelijke Nederlanden. Welkom in Brugge, de aloude Hanzestad op een steenworp van de Noordzee. Mijn stad, die door de Bruggelingen – bescheiden als zij zijn – als het Venetië van het Noorden wordt omschreven.
De keuze voor Brugge als ankerplaats voor dit symposium hebben wij te danken aan de figuur van Simon Steven van Brugge, die vorig jaar hier met lof en luister herdacht werd. Maar dat wist u al.
Er zijn daarnaast nog wel wat redenen te bedenken om voor Brugge te kiezen. Je zou zo maar kunnen stellen dat deze stad aan de wieg stond van onze verenigde Nederlanden. De 17 provinciën of de Lage Landen.
Een woordje uitleg.
Brugge aan de wieg van de Zeventien Provinciën
Je gelooft het of niet maar het begon allemaal met een liefdesverhaal. Mooi hé?
Filips de Stoute, de jongste zoon van goede Jan, koning van Frankrijk, werd voor zijn stout optreden tijdens de slag bij Poitiers (100-jarige oorlog) met het hertogdom Bourgondië beloond. Hij mocht het hebben en houden, zei zijn pa. Kostwinning verzekerd. En zie, de jonge held liet zowaar zijn stoute amoureuze blik vallen op de 19-jarige dochter van Graaf Lodewijk van Vlaanderen (1369 -huwelijk). (Zij woonde op een boogscheut van hier in het kasteel van Male. Met de stadsbus op de markt had hij er vandaag zo naartoe gekund)
Volgens haar pasfoto was Margaretha niet onweerstaanbaar mooi, maar hij zag haar graag en dat telt. Filips koesterde haar dan ook met geschenkjes, juwelen en bosjes margrieten. Hun ineengestrengelde initialen “P & M” liet hij als graffiti beeldhouwen van her- tot derwaarts over, tot in Dijon en Champmol.
Het welvarendste gebied in Europa: één natie aan de delta van de grote rivieren
Dat hij via zijn kersverse bruid ook nog eens erfgenaam werd van het rijke Vlaanderen, in die dagen het welvarendste gebied in Europa, nam hij er graag bij. Hoe zou je zelf zijn, nietwaar?
Maar belangrijk voor ons was dat de brave man (hoewel braaf?) de stamvader werd van een indrukwekkende rij monarchen van Bourgondische en later van Habsburgse stam. Zijn opvolgers, Jan zonder Vrees, Filips de Goede (Gulden Vlies), Karel de Stoute, Maria van Bourgondië en keizer Karel weefden weldoordacht één patchwerkdeken uit al die aparte hertogdommen, nukkige graafschappen, heerlijkheden, baronieën en zelfbewuste steden. Huwelijksmakelaardij ten bate van zichzelf, de familie en de nazaten werd door hen tot ware kunst verheven.
Zo was na 2 eeuwen de Delta aan de monding van de grote rivieren in goud gesmeed tot één natie, van aan de Noordkaap bij Groningen tot voorbij Atrecht in Artesië.
Kunst, cultuur, handel en nijverheid namen een ongekende vlucht, maar dan vooral in het Zuiden dat toen het politieke en economische machtscentrum was. Artefacten hiervan vind je vandaag nog vlot zowel in Doornik, Gent, Brussel als Antwerpen en zeker ook in deze stad. Denken we maar aan de (Vlaamse) Primitieven uit Noord en Zuid in de Brugse musea of het eerste beurshuis voor geld en goederen van Jan van der Beurse (1453). Op taalvlak was er het Gruuthuuse-handschrift, dat een verzameling liederen, gebeden en gedichten herbergt, die tussen 1405 en 1410 geschreven zijn.
Oorlog, ontij en de basis van het Standaardnederlands
Maar het mocht niet duren, want oorlog en ontij sloegen toe. In 1585 (80-jarige oorlog) viel Antwerpen voor het Spanje van Filips II en Noord en Zuid gingen jammer genoeg uiteen. Tot 1815 bleven de zuidelijke contreien verweesd achter en zowat half Europa marcheerde hier over de vloer tot en met Napoleon. Maar “elk nadeel heb zijn voordeel” zei Cruyf.
De Republiek der 7 provinciën hield de fakkel brandend samen met zo’n 150.000 Zuid-Nederlandse immigranten. In hun valies brachten ze kennis, handelservaring, Europese handelscontacten, cultuur, Calvinisme en hun flamboyante levensstijl mee. Soms ook een pak centen.
Hun Vlaams en Brabants taaleigen zou mee de basis vormen van ons latere Standaardnederlands. Kortom, de wereldstad Amsterdam groeide en de Gouden 17e eeuw bloeide.
In 1830 was het weer prijs : la Belgique sera latine ou elle ne sera pas
Na een gelukkig intermezzo van “terug samen” in het Verenigd Koninkrijk vanaf 1815 was het in 1830 weer prijs.
Met de hulp van de Francité werd hier een kunstmatig land zonder taal, cultuur, geschiedenis of identiteit op de kaart getekend. De eenheid van taal zou er de noodzakelijke basis voor een stevige staat worden en het Frans moest die taal van België worden. ‘La Belgique sera latine ou elle ne sera pas’.
Al wat Nederlands oogde of ademde werd gedegradeerd tot taal en cultuur voor knechten en meiden. Ik kan u verzekeren, we hebben het geweten.
In Vlaanderen spreekt men Nederlands
Na bijna 200 jaar – vandaag dus – is de verfransing er eindelijk uitgebonjourd, hoewel er nog wat werk rest in Brussel, de Rand en aan de taalgrens.
Het Nederlands werd opnieuw de enige officiële taal van Vlaanderen, waardoor de Vlaamse regering vorige week Vlaanderen doodleuk promootte als “Flanders, state of the art, where champions are born.”
In de jaren 60 van vorige eeuw deden we het in het Zuiden dan toch een pak beter. Wie ouder en van hier is, herinnert zich vast en zeker Joos Florquin, de professor en zijn trouwe herder die ons dag na dag en tot duizendmaal toe op de TV inpeperde: “Hier spreekt men Nederlands”. Toen nog ABN en dus algemeen beschaafd.
Ondertussen zijn de minzame man en zijn hond niet meer in dit tranendal, is de Vlaamse Televisie nog nauwelijks Vlaams en wij lieten het beschaafde achter ons.
Na de verfransing, verengelsing
Streek- en tussentaal zijn in 2021 de nieuwe norm en steenkolenengels werd “cool”, en “trendy” in de media, de staatomroep en tot op de universiteit. De verfransing is nog maar pas de deur uit, of de verengelsing passeert met toeters en bellen door de grote poort.
Voor alle duidelijkheid: Engels of Frans zijn geen probleem hoor. Integendeel, maar verengelsing of verfransing des te meer.
En hoe is het gesteld in Nederland, denk je dan? Ik vrees niet beter. Als eeneiige tweeling met hetzelfde genetisch paspoort, hebben we duidelijk meer gemeen dan taal, cultuur en maandenlang aanslepende regeringsvormingen. Ook de mindere kantjes delen wij blijkbaar, zoals wat te weinig ruggengraat om resoluut voor onze moedertaal te gaan.
Samengevat: er is voor het Nederlands nog heel wat te doen. We zijn trouwens met 25 miljoen.
Ik besluit. Met een knipoog naar de dichter Kloos en zijn wondermooi gedicht “De zee” nam ik de literaire vrijheid om een aangepaste versie te maken. Ik hoop dat Willem hij het mij niet kwalijk neemt.
“Mijn taal leeft voort in eeuwenlange deining,
De taal waarin ons volk zichzelf weerspiegelt ziet.
De taal is het volk; in wezen en verschijning,
Zij is een levend schoon en zonder (haar) kan het niet”.
Hugo Maes
'Stevin, Brugghelinck, wetenschapper uit de lage landen met een Europese uitstraling
Een lezing door Prof. em. Guido Vanden Berghe (UGent), curator van de Simon Stevin tentoonstelling, wordt beschouwd als de Stevinkenner. Hij schets het enorm grote belang van de man die 401 jaar geleden overleed.
Herdenking Jan Roukens
Hans Van Beurten, secretaris van de Stichting Nederlands herdenkt Jan Roukens. We nemen even de tijd om stil te staan bij het overlijden van de man die jarenlang de motor was achter de LOF-prijs.
De toekomst van het Nederlands
Een lezing door mevrouw Judith Tielen, lid Tweede Kamer voor regeringspartij VVB.
Ampzing Genootschap uit Haarlem
Joost Mulders geeft een uiteenzetting die wordt opgeluisterd met een feestlied.
Discussiemoment
Een panel beantwoord de vragen van de deelnemers.
Met Judith Tielen, An De Moor, Peter Debrabandere en Joost Mulders. Onder leiding van moderator Wilfried Haesen
Een standbeeld voor Simon Stevin
‘Een standbeeld voor Simon Stevin. Hoe kunst een samenleving beroeren kan’. Een lezing door Dieter Viane, erfgoed archivaris van de Stad Brugge. Een verrassend beeld over België in de eerste helft van de negentiende eeuw.
Uitreiking van de LOF-prijs
Opening en verwelkoming
Dirk De fauw burgemeester van de stad Brugge verwelkomt iedereen in de gotische zaal van het stadhuis.
Aankondiging
Aankondiging van de ontvangers van de LOF-prijs door Hans van Beurten, secretaris van de Stichting Nederlands.
LOF-rede. Een laudatio.
De laudatio bij de uitreiking van de LOF-prijs, die op het Brugse stadhuis in ontvangst werd genomen door Vlaams minister-president Jan Jambon, werd gehouden door Luc Devoldere.
Het Verdrag inzake de Taalunie
Vrienden, Vlamingen en Nederlanders, lagelandgenoten, leen mij uw oren.
Ik ben naar hier gekomen om een Verdrag te begraven, niet om het te eren.
Het kwaad dat Verdragen veroorzaken, leeft na hen door.
Het goede dat ze bevatten, wordt vaak met hen begraven.
Laat het zo zijn met het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie.
Honorabele heerschappen, taalkundigen en sociolinguïsten, hebben u gezegd dat het Verdrag ambitieus was, dat het een monument bezingt, terwijl taal een instrument is van communicatie dat de gebruikers toebehoort. Dat monumentenzorg geen pas meer heeft en dat een beleid, toegespitst op de concrete taalgebruiker en de consument van literatuur meer van deze tijd is.
Dat voor het Verdrag alleen standaardtaal – godbetert: cultuurtaal bestond, en dat er dus geen passende aandacht uitging naar al haar variëteiten.
Als dat waar is, dan was dat een zware fout. En het Verdrag heeft de prijs betaald. Zo sta ik hier dan, om met verlof van de huidige taalbewakers – honorabele heerschappen, dat zijn ze allemaal – te spreken bij de begrafenis van dit Verdrag.
Ik sta hier dus om het Verdrag inzake de Taalunie te begraven, en mijn hart, mijn taal – de taal van een blanke en oudere man – ligt in de kist daar, samen met dat Verdrag.
Dames en heren,
De Taalunie bestaat veertig jaar. Eenenveertig jaar intussen.
Veertig jaar is een cruciale leeftijd voor een instelling: matuur genoeg om zichzelf zonder angst af te vragen waarvoor ze op aarde is, en nog soepel genoeg om zich te overstijgen.
Op 9 september 1980 werd in het Egmontpaleis in Brussel het Taalunieverdrag plechtig ondertekend. Het was een staatsrechtelijk verdrag tussen twee landen, België en Nederland. De monarchen Beatrix en Boudewijn beslisten.
De Belgische minister van Buitenlandse zaken, de Franstalige Charles Ferdinand Nothomb – de oudere Belgen in deze zaal kennen ontegensprekelijk nog de zwierige, Ardennese landjonker, Parti Social Chrétien, die een voor zijn tijd en kaste opmerkelijk, en zelfs enigszins zwierig Nederlands sprak, maar dat zal eerder aan zijn innemende charme hebben gelegen: ik groet de man overigens, want het lot heeft gewild dat hij van alle betrokkenen bij de oprichting van 1980 bij mijn weten de enige in leven is – Charles Ferdinand Nothomb dus en de Nederlandse Staatssecretaris D.F. van der Mei, ondertekenden die dag in het Egmontpaleis het Verdrag.
Van der Mei, ook een christendemocraat, was staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en belast met Europese samenwerking in het eerste kabinet Van Agt. U hebt dus opgemerkt dat Nederland de minister van Buitenlandse Zaken, de liberaal van der Klaauw, niet naar Brussel had laten afzakken. U mag daarvan denken wat u wil.
Het verdrag werd na bespreking in beide parlementen geratificeerd in de Ridderzaal in Den Haag op 27 januari 1982. Als gevolg van de Belgische grondwetswijziging van 8/9 augustus 1980 werd het Verdrag door de Vlaamse raad besproken, en niet door het Belgisch parlement. Het Verdrag trad op 1 april 1982 in werking.
Hier past het met passend eerbied de belangrijkste architect van de Taalunie, de Vlaamse cultuurambtenaar, Johan Fleerackers te noemen. U begrijpe mij goed. In die verre tijden kon een civil servant van een zeldzame klasse als Johan Fleerackers, fijnzinnig, doortastend en hardnekkig, als een spin in het web de oprichting van de Taalunie sturen en tot stand brengen.
In de aanloop van de oprichting en als eerste Vlaamse voorzitter van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren, het belangrijkste uitvoerende orgaan van de Taalunie, schreef Fleerackers in de herfst van 1980 inOns Erfdeel een artikel dat de voorgeschiedenis van het Verdrag schetst, en scherp zowel de primeur als het unicum definieert van dit Verdrag tussen twee staten die niet meer of minder dan een stuk van hun soevereiniteit afstonden aan een supranationale instelling.
In dat artikel, De Nederlandse Taalunie, een verantwoording” schetste hij de voorgeschiedenis van het Verdrag en bakende hij de opdracht van de Taalunie af, had het over het geloof in de “culturele integratie”, waarvan hij al voorvoelde dat het, door het groeiende zelfbewustzijn van Vlaanderen, op de helling zou komen te staan. Zinnen uit dit stuk blijven nazinderen: “De Taalunie is van de staten ‘afgedwongen’” .“De Raad (sc. voor de Nederlandse Taal en Letteren, LD) blijft het levend geweten van de Unie: blijkt de Raad zonder inspiratie, dan valt ook de Taalunie in puin.” En de slotzin: “De Taalunie heeft slechts zin in zoverre de Nederlandssprekende er in zijn dagelijks bestaan iets aan zal hebben.”
De optuiging van de Taalunie was doordacht: met een Comité van ministers van onderwijs en cultuur uit Noord en Zuid dat “het beleid bepaalt”, een Interparlementaire commissie van volksvertegenwoordigers uit parlementen in Nederland en Vlaanderen die controleert, een Raad die “desgevraagd of uit eigen beweging” het Comité van Ministers adviseert en een Algemeen Secretariaat dat het beleid voorbereidt en uitvoert. Al deze organen hebben sinds 1980 hun wel en wee gekend. Eerbare organen zijn het.
Dames en heren,
Het jaar 1980 was niet alleen een beginpunt. Eigenlijk was het, achteraf bekeken, een eindpunt, de consecratie van een droom, die vooral in Vlaanderen werd gedroomd.
Kwatongen beweren dat Vlaanderen zo lang zeurde om die Taalunie, dat Nederland in 1980 eindelijk overstag ging om van dat gezeur af te zijn. Een minnaar? Ja, maar dan een van de koelere soort.
Tijdens het proces van de langzame emancipatie van Vlaanderen binnen de Belgische staat is het Nederlandse taalkundige en culturele model heel lang nodig geweest.
In artikel 1 van het Taalunie-verdrag staat dat het doel van het verdrag is/was “de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin”. De geschiedenis, die natuurlijk doordendert, heeft deze hooggestemde doelstelling voor een deel ingehaald. In de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw is het paradigma van de “integratie” geruisloos verdwenen, als het ging om de relatie tussen Vlaanderen en Nederland. Integratie is vervangen door “samenwerking”, een concreter en realistischer paradigma.
Intussen stond de wereld ook niet stil. Destijds ging het nog over de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin. Sindsdien zijn er literaire fondsen in Nederland en Vlaanderen aangetreden. In 1995 werd de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland opgericht. Ook al bestaat die Commissie vandaag eigenlijk niet meer.
Het Nederlands is ook een pluricentrische taal geworden. Dat wil zeggen dat er verschillende gebieden/landen zijn waarin de taal gesproken wordt, met elk een eigen norm. We spreken vandaag over één taal met drie variëteiten: Het Nederlands Nederlands, het Belgisch Nederlands en het Surinaams Nederlands.
En daar duikt het woord weer op, de mantra, het vlaggenschip van de hedendaagse taalkunde: variatie.
Vrienden, Vlamingen en Nederlanders, lagelandgenoten, leen mij uw oren.
Ik heb niets tegen variatie. Zonder variatie geen werkelijkheid. Zonder variatie geen leven.
Maar het blijft belangrijk om, als het over het Nederlands in de wereld gaat, altijd eerder de eenheid te benadrukken dan het verschil, de variatie.
Natuurlijk zijn taalnormen constructies en, in wezen, ficties. Maar het zijn nuttige ficties. En het stellen van een norm is niet per definitie een machtsaanspraak die de taalgebruiker fnuikt, laat staan kwetst, vernedert of uitsluit.
Het is juist democratisch dat vooral het onderwijs in een samenleving bij het aanleren van een taal in alle situaties een norm stelt. Dat onderwijs moet alleen zo worden georganiseerd dat zo veel mogelijk mensen in staat zijn om die norm te halen. Het gaat om streven naar de norm: alle cultuur is streven, beweerde Huizinga. Het is geen ramp als de norm niet wortd gehaald. Toch moeten alle inspanningen daarop wel gericht zijn. Sterker, pas dan kan men zich afwijkingen permitteren. Afwijkingen worden dus pas interessant, als er een norm is. Iemand heeft de standaardtaal ooit omschreven als een dialect met een leger. Welaan dan, leve zo een leger.
Envoi
Vrienden, Vlamingen en Nederlanders, lagelandgenoten, leen mij voor de laatste keer uw oren.
U bent de tekst van het Verdrag vergeten.
Ik mag hem niet lezen. Het is niet goed dat u zou beseffen in welke edele bewoordingen er over onze taal werd gesproken in dat plechtige, wat stroeve Nederlands van 1980.
U bent niet van hout of steen. U zijt mensen. En deze tekst zal u in vuur en vlam zetten. Zal u boos maken.
Maar ik zeg u.
U zult onze taal eren door haar te gebruiken in alle registers, in alle omstandigheden.
Door erin te denken, te spreken en te schrijven, door wetenschap erin te blijven bedrijven en literatuur, maar vooral, ook, ja wetenschap.
Want een taal die een functie verliest, verliest prestige. We zijn het aan Simon Stevin verplicht die het schip van onze taal optuigde voor de wetenschap.
We zullen haar eren door erin te vloeken en te strelen, de liefde te bedrijven en te haten, te begrijpen en trefzeker te veroordelen, wanneer dat moet.
Door haar aan te leren aan onze kinderen en kleinkinderen, aan al wie op deze planeet erom vraagt,
Zelf als men er niet om vraagt.
Door ze aan te bieden aan nieuwkomers, als geschenk en als opdracht, als wijdopen toegangspoort voor onze samenleving.
En ik schroom niet het te zeggen:
door moeite te vragen aan iedereen ervoor. Want een taal leren vraagt tijd, toeleg en inspanning.
Nooit komen we aan in een taal. Maar een taal is geen muur waartegen ons denken botst. Het is eerder een weldadige oceaan waarin ons denken wordt opgenomen en verdrinkt.
De taal bestaat voor ons. Maar ze zal blijven bestaan, ook als wij, individuele gebruikers ervan, haar niet meer spreken, schrijven of prevelen.
Ze blijft zichzelf en metamorfoseert tegelijk onder onze ogen en onder onze handen.
Ze is nooit van mij. Maar altijd van ons.
Dames en Heren.
Wees blij dat het Verdrag inzake de Taalunie bestaat.
Wees blij dat de Taalunie bestaat. Want vandaag zou ze niet meer worden opgericht.
Dank dus aan de vroede vaderen van de jaren zeventig van de vorige eeuw, hoofdzakelijk Vlaamse civil servants, de fijnzinnige en doortastende Johan Fleerackers voorop, en generaties cultuurflaminganten
Dank aan Charles Ferdinand Nothomb en van der de Mei, de passanten die het Verdrag namens ons, de vrije burgers van de Lage Landen, mochten ondertekenen.
Het huidige Comité van Ministers, dat straks deze prijs in ontvangst mag nemen, staat op de schouders van reuzen.
Van “hebban olla vogala” tot Lisette Ma Neza, van Simon Stevin tot Martine Tanghe, van Raymond van het Groenewoud tot Multatuli.
Het Comité heeft een belangrijke verantwoordelijkheid en een schone taak.
Voor de zorg van de taal zijn we allen individueel verantwoordelijk.
Voor het taalbeleid en meer nog, de taalpolitiek, zijn de over ons aangestelden verantwoordelijk.
Laat ze dus doortastend en onverschrokken handelen, zonder angst voor de eigen schaduw.
Ik wil aan het Comité van Ministers drie werven voorleggen.
Het Nederlands in de wereld.
Een taalpolitiek van echte meertaligheid die het prestige van het Nederlands in onderwijs en onderzoek ten goede komt.
Een focus op leesvaardigheid.
Eén.
Het Nederlands in de wereld verdient meer ondersteuning van uw Comité.
Nederland en Vlaanderen besteden namelijk fors minder dan andere Europese landen (Zweden, Portugal, Duitsland, Polen en Hongarije) aan het buitenlands onderwijs van hun taal. Terwijl nochtans uit onderzoek, van de Taalunie zelf, bleek dat dat Nederland en Vlaanderen wel veel baat hebben bij een sterk internationaal onderwijs van de taal en cultuur.
Honorabel Comité van ministers: afgevaardigden van de even honorable Nederlandse en Vlaamse overheden: investeer in de studie van het Nederlands buitengaats, uit welbegrepen eigenbelang en in het kader van een gerichte en slimme cultuurpolitiek.
Twee.
Organiseer een echte politiek van meertaligheid die voor ogen houdt dat Engels noodzakelijk is maar niet voldoende; dat met name Frans en Duits, net zoals Engels, van vitaal belang zijn voor de Lage Landen, gezien hun geostrategische positie.
Echte meertaligheid kan en moet met recht en reden worden gecombineerd met een politiek van “Nederlands, tenzij” in het hoger en universitair onderwijs en onderzoek. Want functieverlies van een taal, het Nederlands dus, dat op termijn minder concepten gaat ontwikkelen in een wetenschappelijke discipline, leidt tot prestigeverlies.
Drie.
Dat Nederlandse en Vlaamse kinderen hun leesvaardigheid zien dalen en minder graag lezen, is dan weer een complex onderwijskundig, cultureel en maatschappelijk probleem, waar ook de om zich heen grijpende digitalisering, het tanend prestige van opleidingen geesteswetenschappen, en dus ook talen, mee te maken heeft. Minder en minder jongeren gaan Nederlands studeren of willen leraar worden. Het vermogen om complexe teksten te lezen en te interpreteren neemt af. Een maatschappelijk probleem van de eerste orde. Want een democratische samenleving heeft mondige en kritische burgers nodig die boodschappen kunnen duiden en ontrafelen.
Ceterum censeo, Overigens ben ik van mening – niet dat Carthago moet worden vernietigd, zoals Cato bepleitte na elke tussenkomst in de Romeinse senaat – maar dat Nederland het Nederlands in de grondwet moet opnemen als taal van het Koninkrijk. Het is al drie keren voorgesteld als ik het goed heb. Het is niet te laat. Het is nooit te laat.
Natuurlijk zal dat niets veranderen, maar de mens leeft niet alleen van meetbare vooruitgang. Een samenleving, een cultuur leeft ook van symbolische representatie.
Er zijn zo een zesduizend talen op deze planeet in een uithoek van een heelal dat niet schijnt te spreken.
Van die zesduizend zou de helft deze eeuw kunnen verdwijnen, beweren taalkundigen.
Wat er ook van zij, al die talen zijn elkaar waard. Geen enkele is beter of slechter dan een andere om de wereld uit te drukken en de werkelijkheid tot stand te brengen.
Maar het Nederlands drukt onze wereld uit en onze werkelijkheid.
Luc Devoldere
Muzikaal intermezzo
Door het hobo-piano duo Lennu Bui-Vandeput en Ilona Ingels.
Uitreiking van de LOF-prijs
Uitreiking van de LOF-prijs aan het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie, vertegenwoordigd door Vlaams minister-president Jan Jambon.
Vlaams minister-president Jan Jambon neemt de prijs in ontvangst.
Dankwoord namens de laureaat
Dankwoord namens de laureaat door Jan Jambon, minister-president van Vlaanderen.